Vervoeging van score

Engels

Nederlands

Present

  • I score
  • you score
  • he/she/it scores
  • we score
  • you score
  • they score

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik versier
  • jij versiert
  • hij/zij/het versiert
  • wij versieren
  • jullie versieren
  • zij versieren

Simple past

  • I scored
  • you scored
  • he/she/it scored
  • we scored
  • you scored
  • they scored

Onvoltooid verleden tijd

  • ik versierde
  • jij versierde
  • hij/zij/het versierde
  • wij versierden
  • jullie versierden
  • zij versierden

Present perfect

  • I have scored
  • you have scored
  • he/she/it has scored
  • we have scored
  • you have scored
  • they have scored

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb versierd
  • jij hebt versierd
  • hij/zij/het heeft versierd
  • wij hebben versierd
  • jullie hebben versierd
  • zij hebben versierd

Past perfect

  • I had scored
  • you had scored
  • he/she/it had scored
  • we had scored
  • you had scored
  • they had scored

Voltooid verleden tijd

  • ik had versierd
  • jij had versierd
  • hij/zij/het had versierd
  • wij hadden versierd
  • jullie hadden versierd
  • zij hadden versierd

Future

  • I will score
  • you will score
  • he/she/it will score
  • we will score
  • you will score
  • they will score

Toekomende tijd I

  • ik zal versieren
  • jij zult versieren
  • hij/zij/het zal versieren
  • wij zullen versieren
  • jullie zullen versieren
  • zij zullen versieren

Future perfect

  • I will have scored
  • you will have scored
  • he/she/it will have scored
  • we will have scored
  • you will have scored
  • they will have scored

Toekomende tijd II

  • ik zal versierd hebben
  • jij zult versierd hebben
  • hij/zij/het zal versierd hebben
  • wij zullen versierd hebben
  • jullie zullen versierd hebben
  • zij zullen versierd hebben

Conditional present

  • I would score
  • you would score
  • he/she/it would score
  • we would score
  • you would score
  • they would score

Conditionalis I

  • ik zou versieren
  • jij zou versieren
  • hij/zij/het zou versieren
  • wij zouden versieren
  • jullie zouden versieren
  • zij zouden versieren

Conditional perfect

  • I would have scored
  • you would have scored
  • he/she/it would have scored
  • we would have scored
  • you would have scored
  • they would have scored

Conditionalis II

  • ik zou hebben versierd
  • jij zou hebben versierd
  • hij/zij/het zou hebben versierd
  • wij zouden hebben versierd
  • jullie zouden hebben versierd
  • zij zouden hebben versierd

Imperative

  • you score
  • you score

Imperatief

  • jij versier
  • jullie versiert

Verwijzingen

Bekijk 10 definitie(s) van score