Vervoeging van sommeren

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sommeer
  • jij sommeert
  • hij/zij/het sommeert
  • wij sommeren
  • jullie sommeren
  • zij sommeren

Présent

  • j'enjoins
  • tu enjoins
  • il/elle enjoint
  • nous enjoignons
  • vous enjoignez
  • ils/elles enjoignent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sommeerde
  • jij sommeerde
  • hij/zij/het sommeerde
  • wij sommeerden
  • jullie sommeerden
  • zij sommeerden

Indicatif imparfait

  • j'enjoignais
  • tu enjoignais
  • il/elle enjoignait
  • nous enjoignions
  • vous enjoigniez
  • ils/elles enjoignaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesommeerd
  • jij hebt gesommeerd
  • hij/zij/het heeft gesommeerd
  • wij hebben gesommeerd
  • jullie hebben gesommeerd
  • zij hebben gesommeerd

Indicatif passé composé

  • j'ai enjoint
  • tu as enjoint
  • il/elle a enjoint
  • nous avons enjoint
  • vous avez enjoint
  • ils/elles ont enjoint

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesommeerd
  • jij had gesommeerd
  • hij/zij/het had gesommeerd
  • wij hadden gesommeerd
  • jullie hadden gesommeerd
  • zij hadden gesommeerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais enjoint
  • tu avais enjoint
  • il/elle avait enjoint
  • nous avions enjoint
  • vous aviez enjoint
  • ils/elles avaient enjoint

Toekomende tijd I

  • ik zal sommeren
  • jij zult sommeren
  • hij/zij/het zal sommeren
  • wij zullen sommeren
  • jullie zullen sommeren
  • zij zullen sommeren

Indicatif futur

  • j'enjoindrai
  • tu enjoindras
  • il/elle enjoindra
  • nous enjoindrons
  • vous enjoindrez
  • ils/elles enjoindront

Toekomende tijd II

  • ik zal gesommeerd hebben
  • jij zult gesommeerd hebben
  • hij/zij/het zal gesommeerd hebben
  • wij zullen gesommeerd hebben
  • jullie zullen gesommeerd hebben
  • zij zullen gesommeerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai enjoint
  • tu auras enjoint
  • il/elle aura enjoint
  • nous aurons enjoint
  • vous aurez enjoint
  • ils/elles auront enjoint

Conditionalis I

  • ik zou sommeren
  • jij zou sommeren
  • hij/zij/het zou sommeren
  • wij zouden sommeren
  • jullie zouden sommeren
  • zij zouden sommeren

Conditionnel présent

  • j'enjoindrais
  • tu enjoindrais
  • il/elle enjoindrait
  • nous enjoindrions
  • vous enjoindriez
  • ils/elles enjoindraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesommeerd
  • jij zou hebben gesommeerd
  • hij/zij/het zou hebben gesommeerd
  • wij zouden hebben gesommeerd
  • jullie zouden hebben gesommeerd
  • zij zouden hebben gesommeerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais enjoint
  • tu aurais enjoint
  • il/elle aurait enjoint
  • nous aurions enjoint
  • vous auriez enjoint
  • ils/elles auraient enjoint

Imperatief

  • jij sommeer
  • jullie sommeert

Impératif

  • tu enjoins
  • vous enjoignez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van sommeren