Vervoeging van sommeren
Onbepaalde wijs (infinitief): sommeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sommeer
- jij sommeert
- hij/zij/het sommeert
- wij sommeren
- jullie sommeren
- zij sommeren
Présent
- je somme
- tu sommes
- il/elle somme
- nous sommons
- vous sommez
- ils/elles somment
Onvoltooid verleden tijd
- ik sommeerde
- jij sommeerde
- hij/zij/het sommeerde
- wij sommeerden
- jullie sommeerden
- zij sommeerden
Indicatif imparfait
- je sommais
- tu sommais
- il/elle sommait
- nous sommions
- vous sommiez
- ils/elles sommaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesommeerd
- jij hebt gesommeerd
- hij/zij/het heeft gesommeerd
- wij hebben gesommeerd
- jullie hebben gesommeerd
- zij hebben gesommeerd
Indicatif passé composé
- j'ai sommé
- tu as sommé
- il/elle a sommé
- nous avons sommé
- vous avez sommé
- ils/elles ont sommé
Voltooid verleden tijd
- ik had gesommeerd
- jij had gesommeerd
- hij/zij/het had gesommeerd
- wij hadden gesommeerd
- jullie hadden gesommeerd
- zij hadden gesommeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais sommé
- tu avais sommé
- il/elle avait sommé
- nous avions sommé
- vous aviez sommé
- ils/elles avaient sommé
Toekomende tijd I
- ik zal sommeren
- jij zult sommeren
- hij/zij/het zal sommeren
- wij zullen sommeren
- jullie zullen sommeren
- zij zullen sommeren
Indicatif futur
- je sommerai
- tu sommeras
- il/elle sommera
- nous sommerons
- vous sommerez
- ils/elles sommeront
Toekomende tijd II
- ik zal gesommeerd hebben
- jij zult gesommeerd hebben
- hij/zij/het zal gesommeerd hebben
- wij zullen gesommeerd hebben
- jullie zullen gesommeerd hebben
- zij zullen gesommeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai sommé
- tu auras sommé
- il/elle aura sommé
- nous aurons sommé
- vous aurez sommé
- ils/elles auront sommé
Conditionalis I
- ik zou sommeren
- jij zou sommeren
- hij/zij/het zou sommeren
- wij zouden sommeren
- jullie zouden sommeren
- zij zouden sommeren
Conditionnel présent
- je sommerais
- tu sommerais
- il/elle sommerait
- nous sommerions
- vous sommeriez
- ils/elles sommeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gesommeerd
- jij zou hebben gesommeerd
- hij/zij/het zou hebben gesommeerd
- wij zouden hebben gesommeerd
- jullie zouden hebben gesommeerd
- zij zouden hebben gesommeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais sommé
- tu aurais sommé
- il/elle aurait sommé
- nous aurions sommé
- vous auriez sommé
- ils/elles auraient sommé
Imperatief
- jij sommeer
- jullie sommeert
Impératif
- tu somme
- vous sommez