Engels

Nederlands

Present

  • I top
  • you top
  • he/she/it tops
  • we top
  • you top
  • they top

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik leid
  • jij leidt
  • hij/zij/het leidt
  • wij leiden
  • jullie leiden
  • zij leiden

Simple past

  • I topped
  • you topped
  • he/she/it topped
  • we topped
  • you topped
  • they topped

Onvoltooid verleden tijd

  • ik leidde
  • jij leidde
  • hij/zij/het leidde
  • wij leidden
  • jullie leidden
  • zij leidden

Present perfect

  • I have topped
  • you have topped
  • he/she/it has topped
  • we have topped
  • you have topped
  • they have topped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geleid
  • jij hebt geleid
  • hij/zij/het heeft geleid
  • wij hebben geleid
  • jullie hebben geleid
  • zij hebben geleid

Past perfect

  • I had topped
  • you had topped
  • he/she/it had topped
  • we had topped
  • you had topped
  • they had topped

Voltooid verleden tijd

  • ik had geleid
  • jij had geleid
  • hij/zij/het had geleid
  • wij hadden geleid
  • jullie hadden geleid
  • zij hadden geleid

Future

  • I will top
  • you will top
  • he/she/it will top
  • we will top
  • you will top
  • they will top

Toekomende tijd I

  • ik zal leiden
  • jij zult leiden
  • hij/zij/het zal leiden
  • wij zullen leiden
  • jullie zullen leiden
  • zij zullen leiden

Future perfect

  • I will have topped
  • you will have topped
  • he/she/it will have topped
  • we will have topped
  • you will have topped
  • they will have topped

Toekomende tijd II

  • ik zal geleid hebben
  • jij zult geleid hebben
  • hij/zij/het zal geleid hebben
  • wij zullen geleid hebben
  • jullie zullen geleid hebben
  • zij zullen geleid hebben

Conditional present

  • I would top
  • you would top
  • he/she/it would top
  • we would top
  • you would top
  • they would top

Conditionalis I

  • ik zou leiden
  • jij zou leiden
  • hij/zij/het zou leiden
  • wij zouden leiden
  • jullie zouden leiden
  • zij zouden leiden

Conditional perfect

  • I would have topped
  • you would have topped
  • he/she/it would have topped
  • we would have topped
  • you would have topped
  • they would have topped

Conditionalis II

  • ik zou hebben geleid
  • jij zou hebben geleid
  • hij/zij/het zou hebben geleid
  • wij zouden hebben geleid
  • jullie zouden hebben geleid
  • zij zouden hebben geleid

Imperative

  • you top
  • you top

Imperatief

  • jij leid
  • jullie leidt

Verwijzingen

Bekijk 12 definitie(s) van top