Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it tops
  • they top

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het overvleugelt
  • zij overvleugelen

Simple past

  • he/she/it topped
  • they topped

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het overvleugelde
  • zij overvleugelden

Present perfect

  • he/she/it has topped
  • they have topped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft overvleugeld
  • zij hebben overvleugeld

Past perfect

  • he/she/it had topped
  • they had topped

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had overvleugeld
  • zij hadden overvleugeld

Future

  • he/she/it will top
  • they will top

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal overvleugelen
  • zij zult overvleugelen

Future perfect

  • he/she/it will have topped
  • they will have topped

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal overvleugeld hebben
  • zij zult overvleugeld hebben

Conditional present

  • he/she/it would top
  • they would top

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal overvleugelen
  • zij zullen overvleugelen

Conditional perfect

  • he/she/it would have topped
  • they would have topped

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben overvleugeld
  • zij zullen hebben overvleugeld

Verwijzingen

Bekijk 12 definitie(s) van top