Vervoeging van trap

Engels

Nederlands

Present

  • I trap
  • you trap
  • he/she/it traps
  • we trap
  • you trap
  • they trap

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik klem in
  • jij klemt in
  • hij/zij/het klemt in
  • wij klemmen in
  • jullie klemmen in
  • zij klemmen in

Simple past

  • I trapped
  • you trapped
  • he/she/it trapped
  • we trapped
  • you trapped
  • they trapped

Onvoltooid verleden tijd

  • ik klemde in
  • jij klemde in
  • hij/zij/het klemde in
  • wij klemden in
  • jullie klemden in
  • zij klemden in

Present perfect

  • I have trapped
  • you have trapped
  • he/she/it has trapped
  • we have trapped
  • you have trapped
  • they have trapped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingeklemd
  • jij hebt ingeklemd
  • hij/zij/het heeft ingeklemd
  • wij hebben ingeklemd
  • jullie hebben ingeklemd
  • zij hebben ingeklemd

Past perfect

  • I had trapped
  • you had trapped
  • he/she/it had trapped
  • we had trapped
  • you had trapped
  • they had trapped

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingeklemd
  • jij had ingeklemd
  • hij/zij/het had ingeklemd
  • wij hadden ingeklemd
  • jullie hadden ingeklemd
  • zij hadden ingeklemd

Future

  • I will trap
  • you will trap
  • he/she/it will trap
  • we will trap
  • you will trap
  • they will trap

Toekomende tijd I

  • ik zal inklemmen
  • jij zult inklemmen
  • hij/zij/het zal inklemmen
  • wij zullen inklemmen
  • jullie zullen inklemmen
  • zij zullen inklemmen

Future perfect

  • I will have trapped
  • you will have trapped
  • he/she/it will have trapped
  • we will have trapped
  • you will have trapped
  • they will have trapped

Toekomende tijd II

  • ik zal ingeklemd hebben
  • jij zult ingeklemd hebben
  • hij/zij/het zal ingeklemd hebben
  • wij zullen ingeklemd hebben
  • jullie zullen ingeklemd hebben
  • zij zullen ingeklemd hebben

Conditional present

  • I would trap
  • you would trap
  • he/she/it would trap
  • we would trap
  • you would trap
  • they would trap

Conditionalis I

  • ik zou inklemmen
  • jij zou inklemmen
  • hij/zij/het zou inklemmen
  • wij zouden inklemmen
  • jullie zouden inklemmen
  • zij zouden inklemmen

Conditional perfect

  • I would have trapped
  • you would have trapped
  • he/she/it would have trapped
  • we would have trapped
  • you would have trapped
  • they would have trapped

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingeklemd
  • jij zou hebben ingeklemd
  • hij/zij/het zou hebben ingeklemd
  • wij zouden hebben ingeklemd
  • jullie zouden hebben ingeklemd
  • zij zouden hebben ingeklemd

Imperative

  • you trap
  • you trap

Imperatief

  • jij klem in
  • jullie klemt in

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van trap