Vervoeging van uiteenlopen

Onbepaalde wijs (infinitief): uiteenlopen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het loopt uiteen
  • zij lopen uiteen

Präsens Indikativ

  • er/sie/es divergiert
  • sie divergieren

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het liep uiteen
  • zij liepen uiteen

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es divergierte
  • sie divergierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is uiteengelopen
  • zij zijn uiteengelopen

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat divergiert
  • sie haben divergiert

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was uiteengelopen
  • zij waren uiteengelopen

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte divergiert
  • sie hatten divergiert

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal uiteenlopen
  • zij zult uiteenlopen

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird divergieren
  • sie werden divergieren

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal uiteengelopen zijn
  • zij zult uiteengelopen zijn

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird divergiert haben
  • sie werden divergiert haben

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal uiteenlopen
  • zij zullen uiteenlopen

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde divergieren
  • sie würden divergieren

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn uiteengelopen
  • zij zullen zijn uiteengelopen

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde divergiert haben
  • sie würden divergiert haben

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uiteenlopen