Vervoeging van vastmaken
Onbepaalde wijs (infinitief): vastmaken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak vast
- jij maakt vast
- hij/zij/het maakt vast
- wij maken vast
- jullie maken vast
- zij maken vast
Indicativo presente
- yo sujeto
- tú sujetas
- él/ella sujeta
- nosotros sujetamos
- vosotros sujetáis
- ellos/ellas sujetan
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte vast
- jij maakte vast
- hij/zij/het maakte vast
- wij maakten vast
- jullie maakten vast
- zij maakten vast
Indefinido
- yo sujeté
- tú sujetaste
- él/ella sujetó
- nosotros sujetamos
- vosotros sujetasteis
- ellos/ellas sujetaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vastgemaakt
- jij hebt vastgemaakt
- hij/zij/het heeft vastgemaakt
- wij hebben vastgemaakt
- jullie hebben vastgemaakt
- zij hebben vastgemaakt
Pretérito perfecto compuesto
- yo he sujetado
- tú has sujetado
- él/ella ha sujetado
- nosotros hemos sujetado
- vosotros habéis sujetado
- ellos/ellas han sujetado
Voltooid verleden tijd
- ik had vastgemaakt
- jij had vastgemaakt
- hij/zij/het had vastgemaakt
- wij hadden vastgemaakt
- jullie hadden vastgemaakt
- zij hadden vastgemaakt
Pluscuamperfecto
- yo había sujetado
- tú habías sujetado
- él/ella había sujetado
- nosotros habíamos sujetado
- vosotros habíais sujetado
- ellos/ellas habían sujetado
Toekomende tijd I
- ik zal vastmaken
- jij zult vastmaken
- hij/zij/het zal vastmaken
- wij zullen vastmaken
- jullie zullen vastmaken
- zij zullen vastmaken
Futuro I
- yo sujetaré
- tú sujetarás
- él/ella sujetará
- nosotros sujetaremos
- vosotros sujetaréis
- ellos/ellas sujetarán
Toekomende tijd II
- ik zal vastgemaakt hebben
- jij zult vastgemaakt hebben
- hij/zij/het zal vastgemaakt hebben
- wij zullen vastgemaakt hebben
- jullie zullen vastgemaakt hebben
- zij zullen vastgemaakt hebben
Futuro perfecto
- yo habré sujetado
- tú habrás sujetado
- él/ella habrá sujetado
- nosotros habremos sujetado
- vosotros habréis sujetado
- ellos/ellas habrán sujetado
Conditionalis I
- ik zou vastmaken
- jij zou vastmaken
- hij/zij/het zou vastmaken
- wij zouden vastmaken
- jullie zouden vastmaken
- zij zouden vastmaken
Condicional
- yo sujetaría
- tú sujetarías
- él/ella sujetaría
- nosotros sujetaríamos
- vosotros sujetaríais
- ellos/ellas sujetarían
Conditionalis II
- ik zou hebben vastgemaakt
- jij zou hebben vastgemaakt
- hij/zij/het zou hebben vastgemaakt
- wij zouden hebben vastgemaakt
- jullie zouden hebben vastgemaakt
- zij zouden hebben vastgemaakt
Condicional perfecto
- yo habría sujetado
- tú habrías sujetado
- él/ella habría sujetado
- nosotros habríamos sujetado
- vosotros habríais sujetado
- ellos/ellas habrían sujetado
Imperatief
- jij maak vast
- jullie maakt vast
Imperativo presente
- tú sujeta
- vosotros sujetad