Vervoeging van vaststellen

Onbepaalde wijs (infinitief): vaststellen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stel vast
  • jij stelt vast
  • hij/zij/het stelt vast
  • wij stellen vast
  • jullie stellen vast
  • zij stellen vast

Indicativo presente

  • yo fijo
  • fijas
  • él/ella fija
  • nosotros fijamos
  • vosotros fijáis
  • ellos/ellas fijan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stelde vast
  • jij stelde vast
  • hij/zij/het stelde vast
  • wij stelden vast
  • jullie stelden vast
  • zij stelden vast

Indefinido

  • yo fijé
  • fijaste
  • él/ella fijó
  • nosotros fijamos
  • vosotros fijasteis
  • ellos/ellas fijaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vastgesteld
  • jij hebt vastgesteld
  • hij/zij/het heeft vastgesteld
  • wij hebben vastgesteld
  • jullie hebben vastgesteld
  • zij hebben vastgesteld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he fijado
  • has fijado
  • él/ella ha fijado
  • nosotros hemos fijado
  • vosotros habéis fijado
  • ellos/ellas han fijado

Voltooid verleden tijd

  • ik had vastgesteld
  • jij had vastgesteld
  • hij/zij/het had vastgesteld
  • wij hadden vastgesteld
  • jullie hadden vastgesteld
  • zij hadden vastgesteld

Pluscuamperfecto

  • yo había fijado
  • habías fijado
  • él/ella había fijado
  • nosotros habíamos fijado
  • vosotros habíais fijado
  • ellos/ellas habían fijado

Toekomende tijd I

  • ik zal vaststellen
  • jij zult vaststellen
  • hij/zij/het zal vaststellen
  • wij zullen vaststellen
  • jullie zullen vaststellen
  • zij zullen vaststellen

Futuro I

  • yo fijaré
  • fijarás
  • él/ella fijará
  • nosotros fijaremos
  • vosotros fijaréis
  • ellos/ellas fijarán

Toekomende tijd II

  • ik zal vastgesteld hebben
  • jij zult vastgesteld hebben
  • hij/zij/het zal vastgesteld hebben
  • wij zullen vastgesteld hebben
  • jullie zullen vastgesteld hebben
  • zij zullen vastgesteld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré fijado
  • habrás fijado
  • él/ella habrá fijado
  • nosotros habremos fijado
  • vosotros habréis fijado
  • ellos/ellas habrán fijado

Conditionalis I

  • ik zou vaststellen
  • jij zou vaststellen
  • hij/zij/het zou vaststellen
  • wij zouden vaststellen
  • jullie zouden vaststellen
  • zij zouden vaststellen

Condicional

  • yo fijaría
  • fijarías
  • él/ella fijaría
  • nosotros fijaríamos
  • vosotros fijaríais
  • ellos/ellas fijarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben vastgesteld
  • jij zou hebben vastgesteld
  • hij/zij/het zou hebben vastgesteld
  • wij zouden hebben vastgesteld
  • jullie zouden hebben vastgesteld
  • zij zouden hebben vastgesteld

Condicional perfecto

  • yo habría fijado
  • habrías fijado
  • él/ella habría fijado
  • nosotros habríamos fijado
  • vosotros habríais fijado
  • ellos/ellas habrían fijado

Imperatief

  • jij stel vast
  • jullie stelt vast

Imperativo presente

  • fija
  • vosotros fijad

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van vaststellen