Vervoeging van verbouwen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verbouw
  • jij verbouwt
  • hij/zij/het verbouwt
  • wij verbouwen
  • jullie verbouwen
  • zij verbouwen

Present

  • I cultivate
  • you cultivate
  • he/she/it cultivates
  • we cultivate
  • you cultivate
  • they cultivate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verbouwde
  • jij verbouwde
  • hij/zij/het verbouwde
  • wij verbouwden
  • jullie verbouwden
  • zij verbouwden

Simple past

  • I cultivated
  • you cultivated
  • he/she/it cultivated
  • we cultivated
  • you cultivated
  • they cultivated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verbouwd
  • jij hebt verbouwd
  • hij/zij/het heeft verbouwd
  • wij hebben verbouwd
  • jullie hebben verbouwd
  • zij hebben verbouwd

Present perfect

  • I have cultivated
  • you have cultivated
  • he/she/it has cultivated
  • we have cultivated
  • you have cultivated
  • they have cultivated

Voltooid verleden tijd

  • ik had verbouwd
  • jij had verbouwd
  • hij/zij/het had verbouwd
  • wij hadden verbouwd
  • jullie hadden verbouwd
  • zij hadden verbouwd

Past perfect

  • I had cultivated
  • you had cultivated
  • he/she/it had cultivated
  • we had cultivated
  • you had cultivated
  • they had cultivated

Toekomende tijd I

  • ik zal verbouwen
  • jij zult verbouwen
  • hij/zij/het zal verbouwen
  • wij zullen verbouwen
  • jullie zullen verbouwen
  • zij zullen verbouwen

Future

  • I will cultivate
  • you will cultivate
  • he/she/it will cultivate
  • we will cultivate
  • you will cultivate
  • they will cultivate

Toekomende tijd II

  • ik zal verbouwd hebben
  • jij zult verbouwd hebben
  • hij/zij/het zal verbouwd hebben
  • wij zullen verbouwd hebben
  • jullie zullen verbouwd hebben
  • zij zullen verbouwd hebben

Future perfect

  • I will have cultivated
  • you will have cultivated
  • he/she/it will have cultivated
  • we will have cultivated
  • you will have cultivated
  • they will have cultivated

Conditionalis I

  • ik zou verbouwen
  • jij zou verbouwen
  • hij/zij/het zou verbouwen
  • wij zouden verbouwen
  • jullie zouden verbouwen
  • zij zouden verbouwen

Conditional present

  • I would cultivate
  • you would cultivate
  • he/she/it would cultivate
  • we would cultivate
  • you would cultivate
  • they would cultivate

Conditionalis II

  • ik zou hebben verbouwd
  • jij zou hebben verbouwd
  • hij/zij/het zou hebben verbouwd
  • wij zouden hebben verbouwd
  • jullie zouden hebben verbouwd
  • zij zouden hebben verbouwd

Conditional perfect

  • I would have cultivated
  • you would have cultivated
  • he/she/it would have cultivated
  • we would have cultivated
  • you would have cultivated
  • they would have cultivated

Imperatief

  • jij verbouw
  • jullie verbouwt

Imperative

  • you cultivate
  • you cultivate

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van verbouwen