Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verga
  • jij vergaat
  • hij/zij/het vergaat
  • wij vergaan
  • jullie vergaan
  • zij vergaan

Present

  • I hurt
  • you hurt
  • he/she/it hurts
  • we hurt
  • you hurt
  • they hurt

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verging
  • jij verging
  • hij/zij/het verging
  • wij vergingen
  • jullie vergingen
  • zij vergingen

Simple past

  • I hurt
  • you hurt
  • he/she/it hurt
  • we hurt
  • you hurt
  • they hurt

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben vergaan
  • jij bent vergaan
  • hij/zij/het is vergaan
  • wij zijn vergaan
  • jullie zijn vergaan
  • zij zijn vergaan

Present perfect

  • I have hurt
  • you have hurt
  • he/she/it has hurt
  • we have hurt
  • you have hurt
  • they have hurt

Voltooid verleden tijd

  • ik was vergaan
  • jij was vergaan
  • hij/zij/het was vergaan
  • wij waren vergaan
  • jullie waren vergaan
  • zij waren vergaan

Past perfect

  • I had hurt
  • you had hurt
  • he/she/it had hurt
  • we had hurt
  • you had hurt
  • they had hurt

Toekomende tijd I

  • ik zal vergaan
  • jij zult vergaan
  • hij/zij/het zal vergaan
  • wij zullen vergaan
  • jullie zullen vergaan
  • zij zullen vergaan

Future

  • I will hurt
  • you will hurt
  • he/she/it will hurt
  • we will hurt
  • you will hurt
  • they will hurt

Toekomende tijd II

  • ik zal vergaan zijn
  • jij zult vergaan zijn
  • hij/zij/het zal vergaan zijn
  • wij zullen vergaan zijn
  • jullie zullen vergaan zijn
  • zij zullen vergaan zijn

Future perfect

  • I will have hurt
  • you will have hurt
  • he/she/it will have hurt
  • we will have hurt
  • you will have hurt
  • they will have hurt

Conditionalis I

  • ik zou vergaan
  • jij zou vergaan
  • hij/zij/het zou vergaan
  • wij zouden vergaan
  • jullie zouden vergaan
  • zij zouden vergaan

Conditional present

  • I would hurt
  • you would hurt
  • he/she/it would hurt
  • we would hurt
  • you would hurt
  • they would hurt

Conditionalis II

  • ik zou zijn vergaan
  • jij zou zijn vergaan
  • hij/zij/het zou zijn vergaan
  • wij zouden zijn vergaan
  • jullie zouden zijn vergaan
  • zij zouden zijn vergaan

Conditional perfect

  • I would have hurt
  • you would have hurt
  • he/she/it would have hurt
  • we would have hurt
  • you would have hurt
  • they would have hurt

Imperatief

  • jij verga
  • jullie vergaat

Imperative

  • you hurt
  • you hurt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van vergaan