Vervoeging van verstrijken
Onbepaalde wijs (infinitief): verstrijken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verstrijk
- jij verstrijkt
- hij/zij/het verstrijkt
- wij verstrijken
- jullie verstrijken
- zij verstrijken
Präsens Indikativ
- ich vergehe
- du vergehst
- er/sie/es vergeht
- wir vergehen
- ihr vergeht
- sie vergehen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verstreek
- jij verstreek
- hij/zij/het verstreek
- wij verstreken
- jullie verstreken
- zij verstreken
Präteritum Indikativ
- ich verging
- du vergingst
- er/sie/es verging
- wir vergingen
- ihr vergingt
- sie vergingen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verstreken
- jij hebt verstreken
- hij/zij/het heeft verstreken
- wij hebben verstreken
- jullie hebben verstreken
- zij hebben verstreken
Perfekt Indikativ
- ich bin vergangen
- du bist vergangen
- er/sie/es ist vergangen
- wir sind vergangen
- ihr seid vergangen
- sie sind vergangen
Voltooid verleden tijd
- ik had verstreken
- jij had verstreken
- hij/zij/het had verstreken
- wij hadden verstreken
- jullie hadden verstreken
- zij hadden verstreken
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war vergangen
- du warst vergangen
- er/sie/es war vergangen
- wir waren vergangen
- ihr wart vergangen
- sie waren vergangen
Toekomende tijd I
- ik zal verstrijken
- jij zult verstrijken
- hij/zij/het zal verstrijken
- wij zullen verstrijken
- jullie zullen verstrijken
- zij zullen verstrijken
Futur I Indikativ
- ich werde vergehen
- du wirst vergehen
- er/sie/es wird vergehen
- wir werden vergehen
- ihr werdet vergehen
- sie werden vergehen
Toekomende tijd II
- ik zal verstreken hebben
- jij zult verstreken hebben
- hij/zij/het zal verstreken hebben
- wij zullen verstreken hebben
- jullie zullen verstreken hebben
- zij zullen verstreken hebben
Futur II Indikativ
- ich werde vergangen sein
- du wirst vergangen sein
- er/sie/es wird vergangen sein
- wir werden vergangen sein
- ihr werdet vergangen sein
- sie werden vergangen sein
Conditionalis I
- ik zou verstrijken
- jij zou verstrijken
- hij/zij/het zou verstrijken
- wij zouden verstrijken
- jullie zouden verstrijken
- zij zouden verstrijken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde vergehen
- du würdest vergehen
- er/sie/es würde vergehen
- wir würden vergehen
- ihr würdet vergehen
- sie würden vergehen
Conditionalis II
- ik zou hebben verstreken
- jij zou hebben verstreken
- hij/zij/het zou hebben verstreken
- wij zouden hebben verstreken
- jullie zouden hebben verstreken
- zij zouden hebben verstreken
Futur II Konjunktiv II
- ich würde vergangen sein
- du würdest vergangen sein
- er/sie/es würde vergangen sein
- wir würden vergangen sein
- ihr würdet vergangen sein
- sie würden vergangen sein
Imperatief
- jij verstrijk
- jullie verstrijkt
Imperativ
- du vergeh(e)
- ihr vergeht