Vervoeging van verzetten

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verzet
  • jij verzet
  • hij/zij/het verzet
  • wij verzetten
  • jullie verzetten
  • zij verzetten

Indicativo presente

  • yo preparo
  • preparas
  • él/ella prepara
  • nosotros preparamos
  • vosotros preparáis
  • ellos/ellas preparan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verzette
  • jij verzette
  • hij/zij/het verzette
  • wij verzetten
  • jullie verzetten
  • zij verzetten

Indefinido

  • yo preparé
  • preparaste
  • él/ella preparó
  • nosotros preparamos
  • vosotros preparasteis
  • ellos/ellas prepararon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verzet
  • jij hebt verzet
  • hij/zij/het heeft verzet
  • wij hebben verzet
  • jullie hebben verzet
  • zij hebben verzet

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he preparado
  • has preparado
  • él/ella ha preparado
  • nosotros hemos preparado
  • vosotros habéis preparado
  • ellos/ellas han preparado

Voltooid verleden tijd

  • ik had verzet
  • jij had verzet
  • hij/zij/het had verzet
  • wij hadden verzet
  • jullie hadden verzet
  • zij hadden verzet

Pluscuamperfecto

  • yo había preparado
  • habías preparado
  • él/ella había preparado
  • nosotros habíamos preparado
  • vosotros habíais preparado
  • ellos/ellas habían preparado

Toekomende tijd I

  • ik zal verzetten
  • jij zult verzetten
  • hij/zij/het zal verzetten
  • wij zullen verzetten
  • jullie zullen verzetten
  • zij zullen verzetten

Futuro I

  • yo prepararé
  • prepararás
  • él/ella preparará
  • nosotros prepararemos
  • vosotros prepararéis
  • ellos/ellas prepararán

Toekomende tijd II

  • ik zal verzet hebben
  • jij zult verzet hebben
  • hij/zij/het zal verzet hebben
  • wij zullen verzet hebben
  • jullie zullen verzet hebben
  • zij zullen verzet hebben

Futuro perfecto

  • yo habré preparado
  • habrás preparado
  • él/ella habrá preparado
  • nosotros habremos preparado
  • vosotros habréis preparado
  • ellos/ellas habrán preparado

Conditionalis I

  • ik zou verzetten
  • jij zou verzetten
  • hij/zij/het zou verzetten
  • wij zouden verzetten
  • jullie zouden verzetten
  • zij zouden verzetten

Condicional

  • yo prepararía
  • prepararías
  • él/ella prepararía
  • nosotros prepararíamos
  • vosotros prepararíais
  • ellos/ellas prepararían

Conditionalis II

  • ik zou hebben verzet
  • jij zou hebben verzet
  • hij/zij/het zou hebben verzet
  • wij zouden hebben verzet
  • jullie zouden hebben verzet
  • zij zouden hebben verzet

Condicional perfecto

  • yo habría preparado
  • habrías preparado
  • él/ella habría preparado
  • nosotros habríamos preparado
  • vosotros habríais preparado
  • ellos/ellas habrían preparado

Imperatief

  • jij verzet
  • jullie verzet

Imperativo presente

  • prepara
  • vosotros preparad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verzetten