Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik voer
  • jij voert
  • hij/zij/het voert
  • wij voeren
  • jullie voeren
  • zij voeren

Present

  • I have
  • you have
  • he/she/it has
  • we have
  • you have
  • they have

Onvoltooid verleden tijd

  • ik voerde
  • jij voerde
  • hij/zij/het voerde
  • wij voerden
  • jullie voerden
  • zij voerden

Simple past

  • I had
  • you had
  • he/she/it had
  • we had
  • you had
  • they had

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevoerd
  • jij hebt gevoerd
  • hij/zij/het heeft gevoerd
  • wij hebben gevoerd
  • jullie hebben gevoerd
  • zij hebben gevoerd

Present perfect

  • I have had
  • you have had
  • he/she/it has had
  • we have had
  • you have had
  • they have had

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevoerd
  • jij had gevoerd
  • hij/zij/het had gevoerd
  • wij hadden gevoerd
  • jullie hadden gevoerd
  • zij hadden gevoerd

Past perfect

  • I had had
  • you had had
  • he/she/it had had
  • we had had
  • you had had
  • they had had

Toekomende tijd I

  • ik zal voeren
  • jij zult voeren
  • hij/zij/het zal voeren
  • wij zullen voeren
  • jullie zullen voeren
  • zij zullen voeren

Future

  • I will have
  • you will have
  • he/she/it will have
  • we will have
  • you will have
  • they will have

Toekomende tijd II

  • ik zal gevoerd hebben
  • jij zult gevoerd hebben
  • hij/zij/het zal gevoerd hebben
  • wij zullen gevoerd hebben
  • jullie zullen gevoerd hebben
  • zij zullen gevoerd hebben

Future perfect

  • I will have had
  • you will have had
  • he/she/it will have had
  • we will have had
  • you will have had
  • they will have had

Conditionalis I

  • ik zou voeren
  • jij zou voeren
  • hij/zij/het zou voeren
  • wij zouden voeren
  • jullie zouden voeren
  • zij zouden voeren

Conditional present

  • I would have
  • you would have
  • he/she/it would have
  • we would have
  • you would have
  • they would have

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevoerd
  • jij zou hebben gevoerd
  • hij/zij/het zou hebben gevoerd
  • wij zouden hebben gevoerd
  • jullie zouden hebben gevoerd
  • zij zouden hebben gevoerd

Conditional perfect

  • I would have had
  • you would have had
  • he/she/it would have had
  • we would have had
  • you would have had
  • they would have had

Imperatief

  • jij voer
  • jullie voert

Imperative

  • you have
  • you have

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van voeren