Engels

Nederlands

Present

  • I win
  • you win
  • he/she/it wins
  • we win
  • you win
  • they win

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik volg op
  • jij volgt op
  • hij/zij/het volgt op
  • wij volgen op
  • jullie volgen op
  • zij volgen op

Simple past

  • I won
  • you won
  • he/she/it won
  • we won
  • you won
  • they won

Onvoltooid verleden tijd

  • ik volgde op
  • jij volgde op
  • hij/zij/het volgde op
  • wij volgden op
  • jullie volgden op
  • zij volgden op

Present perfect

  • I have won
  • you have won
  • he/she/it has won
  • we have won
  • you have won
  • they have won

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgevolgd
  • jij hebt opgevolgd
  • hij/zij/het heeft opgevolgd
  • wij hebben opgevolgd
  • jullie hebben opgevolgd
  • zij hebben opgevolgd

Past perfect

  • I had won
  • you had won
  • he/she/it had won
  • we had won
  • you had won
  • they had won

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgevolgd
  • jij had opgevolgd
  • hij/zij/het had opgevolgd
  • wij hadden opgevolgd
  • jullie hadden opgevolgd
  • zij hadden opgevolgd

Future

  • I will win
  • you will win
  • he/she/it will win
  • we will win
  • you will win
  • they will win

Toekomende tijd I

  • ik zal opvolgen
  • jij zult opvolgen
  • hij/zij/het zal opvolgen
  • wij zullen opvolgen
  • jullie zullen opvolgen
  • zij zullen opvolgen

Future perfect

  • I will have won
  • you will have won
  • he/she/it will have won
  • we will have won
  • you will have won
  • they will have won

Toekomende tijd II

  • ik zal opgevolgd hebben
  • jij zult opgevolgd hebben
  • hij/zij/het zal opgevolgd hebben
  • wij zullen opgevolgd hebben
  • jullie zullen opgevolgd hebben
  • zij zullen opgevolgd hebben

Conditional present

  • I would win
  • you would win
  • he/she/it would win
  • we would win
  • you would win
  • they would win

Conditionalis I

  • ik zou opvolgen
  • jij zou opvolgen
  • hij/zij/het zou opvolgen
  • wij zouden opvolgen
  • jullie zouden opvolgen
  • zij zouden opvolgen

Conditional perfect

  • I would have won
  • you would have won
  • he/she/it would have won
  • we would have won
  • you would have won
  • they would have won

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgevolgd
  • jij zou hebben opgevolgd
  • hij/zij/het zou hebben opgevolgd
  • wij zouden hebben opgevolgd
  • jullie zouden hebben opgevolgd
  • zij zouden hebben opgevolgd

Imperative

  • you win
  • you win

Imperatief

  • jij volg op
  • jullie volgt op

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van win