Engels

Nederlands

Present

  • I win
  • you win
  • he/she/it wins
  • we win
  • you win
  • they win

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verwin
  • jij verwint
  • hij/zij/het verwint
  • wij verwinnen
  • jullie verwinnen
  • zij verwinnen

Simple past

  • I won
  • you won
  • he/she/it won
  • we won
  • you won
  • they won

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verwon
  • jij verwon
  • hij/zij/het verwon
  • wij verwonnen
  • jullie verwonnen
  • zij verwonnen

Present perfect

  • I have won
  • you have won
  • he/she/it has won
  • we have won
  • you have won
  • they have won

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verwonnen
  • jij hebt verwonnen
  • hij/zij/het heeft verwonnen
  • wij hebben verwonnen
  • jullie hebben verwonnen
  • zij hebben verwonnen

Past perfect

  • I had won
  • you had won
  • he/she/it had won
  • we had won
  • you had won
  • they had won

Voltooid verleden tijd

  • ik had verwonnen
  • jij had verwonnen
  • hij/zij/het had verwonnen
  • wij hadden verwonnen
  • jullie hadden verwonnen
  • zij hadden verwonnen

Future

  • I will win
  • you will win
  • he/she/it will win
  • we will win
  • you will win
  • they will win

Toekomende tijd I

  • ik zal verwinnen
  • jij zult verwinnen
  • hij/zij/het zal verwinnen
  • wij zullen verwinnen
  • jullie zullen verwinnen
  • zij zullen verwinnen

Future perfect

  • I will have won
  • you will have won
  • he/she/it will have won
  • we will have won
  • you will have won
  • they will have won

Toekomende tijd II

  • ik zal verwonnen hebben
  • jij zult verwonnen hebben
  • hij/zij/het zal verwonnen hebben
  • wij zullen verwonnen hebben
  • jullie zullen verwonnen hebben
  • zij zullen verwonnen hebben

Conditional present

  • I would win
  • you would win
  • he/she/it would win
  • we would win
  • you would win
  • they would win

Conditionalis I

  • ik zou verwinnen
  • jij zou verwinnen
  • hij/zij/het zou verwinnen
  • wij zouden verwinnen
  • jullie zouden verwinnen
  • zij zouden verwinnen

Conditional perfect

  • I would have won
  • you would have won
  • he/she/it would have won
  • we would have won
  • you would have won
  • they would have won

Conditionalis II

  • ik zou hebben verwonnen
  • jij zou hebben verwonnen
  • hij/zij/het zou hebben verwonnen
  • wij zouden hebben verwonnen
  • jullie zouden hebben verwonnen
  • zij zouden hebben verwonnen

Imperative

  • you win
  • you win

Imperatief

  • jij verwin
  • jullie verwint

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van win