Vervoeging van wissen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wis
  • jij wist
  • hij/zij/het wist
  • wij wissen
  • jullie wissen
  • zij wissen

Präsens Indikativ

  • ich erledige
  • du erledigst
  • er/sie/es erledigt
  • wir erledigen
  • ihr erledigt
  • sie erledigen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wiste
  • jij wiste
  • hij/zij/het wiste
  • wij wisten
  • jullie wisten
  • zij wisten

Präteritum Indikativ

  • ich erledigte
  • du erledigtest
  • er/sie/es erledigte
  • wir erledigten
  • ihr erledigtet
  • sie erledigten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewist
  • jij hebt gewist
  • hij/zij/het heeft gewist
  • wij hebben gewist
  • jullie hebben gewist
  • zij hebben gewist

Perfekt Indikativ

  • ich habe erledigt
  • du hast erledigt
  • er/sie/es hat erledigt
  • wir haben erledigt
  • ihr habt erledigt
  • sie haben erledigt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewist
  • jij had gewist
  • hij/zij/het had gewist
  • wij hadden gewist
  • jullie hadden gewist
  • zij hadden gewist

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte erledigt
  • du hattest erledigt
  • er/sie/es hatte erledigt
  • wir hatten erledigt
  • ihr hattet erledigt
  • sie hatten erledigt

Toekomende tijd I

  • ik zal wissen
  • jij zult wissen
  • hij/zij/het zal wissen
  • wij zullen wissen
  • jullie zullen wissen
  • zij zullen wissen

Futur I Indikativ

  • ich werde erledigen
  • du wirst erledigen
  • er/sie/es wird erledigen
  • wir werden erledigen
  • ihr werdet erledigen
  • sie werden erledigen

Toekomende tijd II

  • ik zal gewist hebben
  • jij zult gewist hebben
  • hij/zij/het zal gewist hebben
  • wij zullen gewist hebben
  • jullie zullen gewist hebben
  • zij zullen gewist hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde erledigt haben
  • du wirst erledigt haben
  • er/sie/es wird erledigt haben
  • wir werden erledigt haben
  • ihr werdet erledigt haben
  • sie werden erledigt haben

Conditionalis I

  • ik zou wissen
  • jij zou wissen
  • hij/zij/het zou wissen
  • wij zouden wissen
  • jullie zouden wissen
  • zij zouden wissen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde erledigen
  • du würdest erledigen
  • er/sie/es würde erledigen
  • wir würden erledigen
  • ihr würdet erledigen
  • sie würden erledigen

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewist
  • jij zou hebben gewist
  • hij/zij/het zou hebben gewist
  • wij zouden hebben gewist
  • jullie zouden hebben gewist
  • zij zouden hebben gewist

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde erledigt haben
  • du würdest erledigt haben
  • er/sie/es würde erledigt haben
  • wir würden erledigt haben
  • ihr würdet erledigt haben
  • sie würden erledigt haben

Imperatief

  • jij wis
  • jullie wist

Imperativ

  • du erledig(e)
  • ihr erledigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van wissen