Vertaling van was
I was
he/she/it was
ik was
hij/zij/het was
» meer vervoegingen van zijn
wezen
I was
he/she/it was
ik was
hij/zij/het was
» meer vervoegingen van zijn
uitmaken
vormen
I was
he/she/it was
ik was
hij/zij/het was
» meer vervoegingen van zijn
zitten
uithangen
verkeren
ophouden
wezen
bevinden
verwijlen
vertoeven
toeven
pozen
I was
he/she/it was
ik was
hij/zij/het was
» meer vervoegingen van zijn
worden
maken
komen
kosten
belopen
bedragen
I was
he/she/it was
ik was
hij/zij/het was
» meer vervoegingen van zijn
existeren
I was
he/she/it was
ik bestond
hij/zij/het bestond
» meer vervoegingen van bestaan
I was
he/she/it was
ik huisde
hij/zij/het huisde
» meer vervoegingen van huizen
I was
he/she/it was
ik leefde
hij/zij/het leefde
» meer vervoegingen van leven
Voorbeelden in zinsverband
She was beautiful when she was young.
Ze was mooi toen ze jong was.
Her speech was excellent.
Haar toespraak was uitmuntend.
This book was easy.
Dit boek was gemakkelijk.
The room was warm.
De kamer was warm.
Where was Tom born?
Waar is Tom geboren?
Yesterday was hot.
Het was heet gisteren.
Oh, I was ill.
Oh, ik was ziek.
Tom was crying.
Tom was aan het huilen.
I was a teacher.
Ik was lerares.
Tuesday was certainly cold.
Dinsdag was het immers koud.
The pain was unbearable.
De pijn was ondraaglijk.
I was very tired.
Ik was erg moe.
It was cloudy yesterday.
Gisteren was het bewolkt.
He was very tired.
Hij was erg moe.
Tom was quick.
Tom was snel.