Betekenis van:
busy
busy
Bijvoeglijk naamwoord
- met neiging tot bemoeien
- intrusive in a meddling or offensive manner
"busy about other people's business"
Synoniemen
busy
Bijvoeglijk naamwoord
- turbulent
- actively or fully engaged or occupied
"busy with her work"
"a busy man"
Hyperoniemen
busy
Bijvoeglijk naamwoord
- werkzaam, niet stilzittend, handelend
- actively or fully engaged or occupied
"busy with her work"
"a busy man"
busy
Bijvoeglijk naamwoord
- bemoeiziek; bemoeiziek
- intrusive in a meddling or offensive manner
"busy about other people's business"
Synoniemen
Hyperoniemen
busy
Bijvoeglijk naamwoord
- overgedienstig
- intrusive in a meddling or offensive manner
"busy about other people's business"
Synoniemen
Hyperoniemen
busy
Bijvoeglijk naamwoord
- overbeleefd
- intrusive in a meddling or offensive manner
"busy about other people's business"
Synoniemen
Hyperoniemen
busy
Bijvoeglijk naamwoord
- crowded with or characterized by much activity
"a very busy week"
"a busy life"