Betekenis van:
bomen

bomen
Werkwoord
  • met een lange stok een bootje voortduwen
"Een bok was een scheepstype dat uitsluitend geboomd werd."
bomen
Werkwoord
  • langdurig en uitgebreid praten over minder belangrijke zaken
boom (de ~ | meervoud bomen)
Zelfstandig naamwoord
  • houtachtige plant met een stevige stam, die zich eerst op enige hoogte boven de grond vertakt
"door de bomen het bos niet zien"
"een boom van een vent"

Hyperoniemen

Hyponiemen

boom (de ~ | meervoud bomen)
Zelfstandig naamwoord
  • diagram
"Deze boom geeft de conptuele structuur weer van de Nederlandse taal."
"Een syntactische boom"

Synoniemen

Hyperoniemen

boom (de ~ | meervoud bomen)
Zelfstandig naamwoord
  • voorwerp met boomvorm
"de bomen bij de spoorwegovergang waren dicht toen de auto toch doorreed"

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Apen klimmen in bomen.
  2. De bomen zijn groen.
  3. De bomen waren erg schaars.
  4. De vogels zingen in de bomen.
  5. De wind kuste de bomen teder.
  6. Deze bomen zijn door hen geplant.
  7. De weg is versperd door omgevallen bomen.
  8. Je kan door de bomen het bos niet zien.
  9. De bladeren van de bomen worden bruin in de herfst.
  10. Het was fris in de schaduw van de bomen.
  11. Hij ziet het bos niet door al die bomen.
  12. Na de storm was de weg door omgevallen bomen geblokkeerd.
  13. Verschillende bomen
  14. Rooien van bomen
  15. Kroondiepte (voor alle bomen)