Betekenis van:
degelijk

degelijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • goed tegen een stootje kunnend
"Die degelijke tent is bestand tegen de storm."
degelijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • (van personen) eerlijk, oprecht, net in zijn manieren.
"Als je niet met een degelijk iemand trouwt, zal ik je onterven!"
degelijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • (van personen) te vertrouwen, zo dat men zich erop kan verlaten
"een degelijke politieagent"
"iemand (eens) degelijk onder handen nemen"

Synoniemen

Hyperoniemen

degelijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • degelijk; kan tegen een stootje; solide

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Risicobeoordelingen moeten degelijk en realistisch zijn.
  2. Een degelijk en uitgebreid industriebeleid ontwikkelen.
  3. De verpakking moet de champignons degelijk beschermen.
  4. de omzet van Sernam is wel degelijk aanzienlijk teruggebracht;
  5. Inzet vanuit de lucht uitsluitend in degelijk gemotiveerde gevallen.
  6. Er bestaat wel degelijk een duplicering van onderzoek.
  7. Het blijkt dus wel degelijk dat het fonds in de oorspronkelijke opzet zelfvoorzienend had kunnen zijn.
  8. Verdere sluitingen van fabrieken in de Gemeenschap kunnen wel degelijk gevolgen hebben voor hun activiteiten.
  9. Inzetbaar op het land of op zee. Inzet vanuit de lucht uitsluitend in degelijk gemotiveerde gevallen.
  10. SERNAM heeft wel degelijk een kwaliteitscertificaat gekregen, meer bepaald het CLIQ-label;
  11. Dat betekent dat deze maatregelen wel degelijk onder het toepassingsgebied van de onderhavige beschikking vallen.
  12. Bovendien had het onderzoek, zoals hierboven vermeld, wel degelijk vanaf het begin betrekking op WPF.
  13. Ten eerste bevestigt Frankrijk nogmaals dat de reorganisatie van de activiteiten van IFP wel degelijk bij de Commissie zijn aangemeld.
  14. Deze maatregel is dus wel degelijk staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.
  15. Dit bevestigt dus dat de heffingen wel degelijk effect hebben gehad op de verkoop van de EG-producenten.