Betekenis van:
geloof

geloof (het ~ | meervoud geloven)
Zelfstandig naamwoord
  • geheel van de leerstellingen en plechtigheden van een volk of kerkgenootschap
"zijn geloof verzaken/afzweren"
"twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

geloof (het ~ | meervoud geloven)
Zelfstandig naamwoord
  • vertrouwen in de waarheid van iets
"een onvoorwaardelijk geloof (in iemands uitspraken)"
"geloof hechten aan iets"

Hyperoniemen

geloof (het ~ | meervoud geloven)
Zelfstandig naamwoord
  • vast en onwankelbaar vertrouwen op God en Gods woord
"het geloof verkondigen/verbreiden"
"een geloof dat bergen kan verzetten"

Hyperoniemen

Hyponiemen

geloof
Zelfstandig naamwoord
  • een godsdienstige overtuiging
"Welk geloof hang jij aan?"
geloof
Zelfstandig naamwoord
  • de overtuiging dat iets zo is
"Ik volg het geloof dat je zelf grote invloed kunt uitoefenen op het leven."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Geloof in jezelf.
  2. Ik geloof je.
  3. Geloof jij in ufo's?
  4. Geloof je in feeën?
  5. Ik geloof in spoken.
  6. Geloof me maar gewoon.
  7. Geloof doet wonderen!
  8. Geloof je in het christendom?
  9. Geloof je wat hij zei?
  10. Ik geloof niet in God.
  11. Ik geloof dat het morgen gaat sneeuwen.
  12. Hij heeft, geloof ik, in Spanje gewoond.
  13. Ik geloof dat hij te vertrouwen is.
  14. Geloof mij. Ik word een nieuwe man.
  15. Geloof je in het bestaan van God?