Betekenis van:
gevaar

gevaar (het ~ | meervoud gevaren)
Zelfstandig naamwoord
  • kans op problemen; onheilspellende sfeer; gevaar
"gevaar/gevaren trotseren"
"gevaar voor [brand]"

Synoniemen

Hyperoniemen

gevaar
Zelfstandig naamwoord
  • (groot) risico.
"Het leven is vol gevaren."
gevaar
Zelfstandig naamwoord
  • valkuil, risico
"Het gevaar is dat we dan 10km moeten omrijden."
gevaar (het ~ | meervoud gevaren)
Zelfstandig naamwoord
  • gevaar voor schade of verlies
"het gevaar lopen te"
"op het gevaar af"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. We zijn buiten gevaar.
  2. Mijn leven was in gevaar.
  3. Zijn leven is in gevaar.
  4. Ze was nu buiten gevaar.
  5. Ik denk dat zijn leven gevaar loopt.
  6. Dat zal je in gevaar brengen.
  7. Wanneer ze in gevaar zijn, vluchten ze.
  8. Hij is zich van het gevaar bewust.
  9. Gelukkig zijn ze aan het gevaar ontkomen.
  10. Ik vrees geen gevaar
  11. Zeg je dat mijn leven in gevaar is?
  12. Er schuilt veel gevaar in 's avonds hier rond te lopen.
  13. Hij heeft het zijn vriend gered op gevaar van zijn eigen leven.
  14. Hannibal voor de poorten", oftewel "Er is een zeer groot gevaar nabij
  15. rood gevaar;