Betekenis van:
handicap

handicap
Zelfstandig naamwoord
  • een lichamelijke of geestelijke beperking
"Door zijn handicap moest hij zich verplaatsen met een rolstoel."
handicap (de ~ | meervoud handicaps)
Zelfstandig naamwoord
  • onvolkomenheid; belemmering in iemands functioneren; iets dat last geeft
"een zware handicap"
"een lichamelijke/verstandelijke handicap"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Teveel stress kan tot een handicap leiden.
  2. Immateriële regionale handicap
  3. Middelmatige handicap (wegens fysieke aandoening)
  4. Aard van de belangrijkste handicap
  5. Zware handicap (wegens fysieke aandoening)
  6. Met de handicap samenhangende afwijkingen
  7. Oorzaak van de handicap (3)
  8. Geef een beschrijving van de betrokken handicap:
  9. de rechten van personen met een handicap;
  10. Is de handicap van het kind
  11. datum van de aanvang van de handicap:
  12. Autoritatea Națională pentru Persoanele cu Handicap (Nationale Autoriteit voor personen met een handicap)
  13. Deze handicap is ontstaan voor de leeftijd van 16
  14. De marktimperfecties van de stroommarkt op Sardinië zijn een regionale handicap die het tarief wil uitschakelen.
  15. Vervoersuitkering (Regeringsbesluit nr. 164/1995 (XII 27) betreffende vervoersuitkeringen voor personen met een zware fysieke handicap).