Betekenis van:
kraam

kraam (de/het ~ | meervoud kramen)
Zelfstandig naamwoord
  • marktkraam; tentje op een markt
"kraampjes op de markt"
"dat komt in zijn/haar/je kraam te pas"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

kraam (de/het ~ | meervoud kramen)
Zelfstandig naamwoord
  • het kraamvrouw zijn en de tijd dat dit duurt
"De jonge vrouw was in de kraam gestorven"

Synoniemen

Hyperoniemen

kraam
Zelfstandig naamwoord
  • verplaatsbare tent waarin (op markten) koopwaar of (op kermissen) vermaak wordt aangeboden

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. De minimale kamertemperatuur in de kraam- en zoogvertrekken is die welke nodig is om op de ligplaats van de biggen een passende temperatuur te handhaven, rekening houdend met eventuele plaatselijke warmtebronnen.
  2. mariene ecosystemen die noodzakelijk zijn voor het overleven, functioneren, paaien/voortplanten of herstellen van visbestanden, dieren in specifieke levensfasen (bijv. kraam- of kweekgebieden) of zeldzame of bedreigde mariene soorten;