Betekenis van:
leider

leider (de ~ | meervoud leiders)
Zelfstandig naamwoord
  • aanvoerder v.e. groep mensen; hoofd; baas of meerdere; bazin of meerdere
"politiek/geestelijk/militair leider"
"de leiders van [de strijdende partijen/de 7 rijkste landen]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

leider
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die leidt of bestuurt
"Elke goed samenwerkende groep heeft een leider nodig."
leider
Zelfstandig naamwoord
  • een persoon of ploeg die op de eerste plaats staat in een competitie of wedstrijd
"De leider in de Ronde van Frankrijk verstevigt zijn leiderspositie door nog een etappe te winnen."

Voorbeeldzinnen

  1. De boosaardige leider van het land was alleen geïnteresseerd in geld.
  2. Hij is op pensioen, maar hij is nog steeds een echte leider.
  3. ITD-leider
  4. FRPI-leider.
  5. Leider van de desinformatiecampagne.
  6. Midlands, leider van de electorale terreurcampagne
  7. Andere informatie: voormalig RCD-ML-leider.
  8. Leider van een pro-Ghagbo-militie.
  9. Overige informatie: leider van COJEP („Jeunes Patriotes” — „Jonge Patriotten”)
  10. Overige informatie: a) geestelijk leider van de Rajah Solaiman Movement.
  11. „ITD-leider”: medeleider van één van de zes ITD’s;
  12. Functie: leider van COJEP („Jeunes Patriotes” — „Jonge Patriotten”)
  13. Lid van de Eerste Kamer, leider van de BRSM
  14. Elk team omvat een leider en minimaal twee leden.
  15. hetzij als bedrijfsleider of als leider van een filiaal van een onderneming;