Betekenis van:
lijf

lijf
Zelfstandig naamwoord
  • lichaam.
"Hij verzorgde zijn lijf goed."
lijf (het ~ | meervoud lijven)
Zelfstandig naamwoord
  • geheel van botten, vlees en organen van een mens of dier
"niets/weinig om het lijf hebben"
"zich de longen uit het/zijn lijf schreeuwen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Heb je gezien hoeveel deze telefoon kost? Dat is een rib uit mijn lijf!
  2. Ik liep vorige week op een feestje Mary tegen het lijf.