Betekenis van:
meteen

meteen
Bijwoord
  • tegelijkertijd.
"We zullen het meteen meenemen."
meteen
Bijwoord
  • onmiddellijk.
"Ik zal het meteen doen."

Voorbeeldzinnen

  1. Je hoeft niet meteen te gaan.
  2. We kunnen net zo goed meteen gaan.
  3. Ik kom meteen naar je toe.
  4. We hebben examens, meteen na de zomervakantie.
  5. Je moet het niet meteen doen.
  6. Examens zijn meteen na de zomervakantie.
  7. Het is zo broeierig, ik denk dat het zo meteen gaat onweren.
  8. Het kan dat ik zo meteen opgeef en in plaats hiervan een dutje ga doen.
  9. Het kan dat ik zo meteen opgeef en in plaats hiervan een dutje ga doen.
  10. Ik zette wat koekjes op tafel en de kinderen aten ze meteen op.
  11. Ik val maar meteen met de deur in huis. Je bent ontslagen.
  12. Er kleven voor- en nadelen aan allebei je meningen, ik ga dus niet meteen besluiten welke te ondersteunen.
  13. De lichtbron moet meteen starten en blijven branden.
  14. Meteen na zijn oprichting in 2002 is SSN met de herstructureringsactiviteiten begonnen.
  15. Deze gebeurtenissen kunnen zich meteen na de toekenning van de spaarpunten voordoen.