Betekenis van:
neus

neus (de ~ | meervoud neuzen)
Zelfstandig naamwoord
  • punt
"(schoenen met) stalen/vierkante neuzen"
"kale neuzen"

Synoniemen

Hyperoniemen

neus (de ~ | meervoud neuzen)
Zelfstandig naamwoord
  • reuk(orgaan); orgaan voor het waarnemen van geuren; neus/gezicht
"plotseling voor iemands neus staan"
"iemand de pin op de neus zetten"

Synoniemen

Hyperoniemen

neus
Zelfstandig naamwoord
  • een orgaan dat gebruikt wordt bij de ademhaling en om te ruiken
"Mensen halen meer adem via hun neus dan via hun mond."
neus
Zelfstandig naamwoord
  • het reukvermogen
"Je hebt er echt een neus voor!"
neus
Zelfstandig naamwoord
  • het voorste deel van een voorwerp
"De neus van het vliegtuig was beschadigd."
neus (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • vermogen om te ruiken; vermogen om te ruiken
"een goede neus hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Je neus bloedt.
  2. Een olifant heeft een lange neus.
  3. Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht.
  4. Toen ik mijn ogen weer open deed, stond er ineens een onbekende dame voor mijn neus.
  5. Behalve van een verstopte neus, heb ik ook last van verhoging.
  6. "Weet jij waar mijn sleutel is? Ik zie hem nergens." "Dan kijk je zeker met je neus, want hij ligt gewoon op tafel."
  7. Neus
  8. schoeisel met beschermende neus.
  9. Keel-, neus- en oorheelkunde
  10. Keel-, neus- en oorheelkunde
  11. met beschermende metalen neus
  12. KEEL-, NEUS- EN OORHEELKUNDE/OTORHINOLARYNGOLOGIE
  13. Schoeisel met metalen neus, bovendeel leder
  14. schoeisel met beschermende metalen neus– s)
  15. ander schoeisel met beschermende metalen neus