Betekenis van:
omvang

omvang (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • mate waarin iets groot is
"de omvang van een werk"
"iets in zijn volle omvang begrijpen/beseffen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ondanks hun omvang en hun gewicht kunnen nijlpaarden snel zwemmen.
  2. Op die dag in 1887 verscheen in Warschau een brochure van Ludwik Lejzer Zamenhof over een "Internationale Taal". Het was bescheiden van omvang, het motto mikte hoog: "Opdat een taal internationaal zou zijn, volstaat het niet ze zo te noemen". Als auteursnaam stond aangeduid "Doctor Esperanto".
  3. Omvang
  4. Omvang
  5. Omvang (eenheid)
  6. Omvang (ton)
  7. Omvang, ton
  8. Omvang leefruimte
  9. Eindvoorraad (omvang)
  10. Omvang van mestverwerking
  11. Omvang van de populatie
  12. Omvang van het contingent
  13. Totale omvang verkoop (
  14. Omvang van de hulpmotoren
  15. Standaard-markt-omvang