Betekenis van:
pinnen

pinnen
Werkwoord
  • het opnemen van geld bij een daartoe bedoeld apparaat
pinnen
Werkwoord
  • het elektronisch betalen met een pinpas
pin (de ~ | meervoud pinnen)
Zelfstandig naamwoord
  • klein staafje; klein staafje om iets te bevestigen, of waarop iets draait
"iemand de pin op de neus zetten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

pin (de ~ | meervoud pinnen)
Zelfstandig naamwoord
  • gemene vrouw; pinnig iemand; gemene vrouw

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. verrijking van splijtstofstaven, -pinnen, -platen, enz.;
  2. Hulpmiddelen voor botbreuken, pinnen en platen
  3. Pinnen voor het doorboren van toplagen van wegen
  4. De gaten in deze beschermer (waar de pinnen van de stekker inpassen) zijn zodanig smal dat de pinnen kunnen blijven steken.
  5. connectoren aan elk uiteinde, waarvan minstens één met pinnen met een pitch van 0,5 mm,
  6. Methode voor de identificatie van de verschillende splijtstofpakketten, -staven, -pinnen, -platen, enz. (in voorkomend geval).
  7. Schetsen van de splijtstofpakketten, -staven, -pinnen, -platen, enz. die voldoende gedetailleerd zijn om een beeld te geven van de algemene constructie en de totale afmetingen.
  8. 8 a) Lood in soldeer om elektrische en elektronische onderdelen aan elektronische printplaten te bevestigen en lood in de afwerking van de uiteinden van andere onderdelen dan elektrolytische aluminiumcondensatoren, in pinnen van onderdelen en in elektronische printplaten