Betekenis van:
schaven

schaven
Werkwoord
  • met een schaaf werken
"kozijnen/masten/planken schaven"

Hyperoniemen

schaven
Werkwoord
  • licht verwonden
"zich aan [het asfalt] schaven"
"je elleboog schaven"

Hyperoniemen

schaven
Werkwoord
  • gladmaken door middel van een schaaf
"Kun je dat even voor mij schaven?"
schaven
Werkwoord
  • verwonden door wegscheuring van de huid
"Ik schaafde me gisteren."
schaven
Werkwoord
  • door middel van een schaaf in plakjes snijden
"Hij kon de kaas erg goed schaven."
schaaf (de ~ | meervoud schaven)
Zelfstandig naamwoord
  • gereedschap met uitstekend snijvlak in schuine stand om voorwerpen glad te maken, of er een bepaalde vorm aan te geven
"die schaaf bijt niet"
"de schaaf over iemand halen/laten gaan"

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hij ging vorig jaar naar Amerika om zijn Engels bij te schaven.
  2. Hij ging vorig jaar naar Amerika om zijn Engels bij te schaven.
  3. Zagen en schaven van hout
  4. Schaven, beitels, gutsen en dergelijk houtsnijgereedschap
  5. NACE 16.10: Zagen en schaven van hout
  6. Gereedschap voor het steken, schaven en slijpen van tandwielen
  7. NACE 20.10: Zagen en schaven van hout, impregneren van hout
  8. Schaven, schuren of aaneenvoegen door middel van een stuikverbinding
  9. machines voor het frezen, steken, schaven en slijpen van tandwielen
  10. gereedschap voor het steken, schaven en slijpen van tandwielen
  11. Zagen en schaven van hout, impregneren van hout
  12. gesteentesnijders, kolenploegen (schaven) en machines voor het boren van tunnels
  13. machines voor het frezen, steken, schaven, slijpen of afwerken van tandwielen
  14. Aaneenvoegen door verbinding aan de randen, schaven, schuren of aaneenvoegen door middel van een stuikverbinding
  15. voorstellen uit te werken om het statuut van de leden bij te schaven en te verbeteren;