Betekenis van:
scheur

scheur (de ~ | meervoud scheuren)
Zelfstandig naamwoord
  • mond
"je scheur opentrekken"

Hyperoniemen

Hyponiemen

scheur (de ~ | meervoud scheuren)
Zelfstandig naamwoord
  • barst, spleet
"er zitten scheuren in het wegdek"
"een scheur in iets hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

scheur
Zelfstandig naamwoord
  • een kloof in een vlies of weefsel
"Er zat een scheurtje in zijn jas."
scheur
Zelfstandig naamwoord
  • plaats waar een weefsel of papier uiteengereten is

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Scheur een pagina uit je schrift.
  2. Scheur
  3. Ruptuur/scheur van ligament of pees
  4. Onderzoek van de scheur en de vorm van de randen.
  5. Dit wordt gemeten middels het tekenen van een rechte lijn van de bovenkant van de scheur naar de rand van het bankbiljet waar de scheur begint (rechthoekige projectie), en niet middels het meten van de lengte van de scheur.
  6. De handgrepen en opstaptreden moeten bij de normale onderhoudsbeurten worden gecontroleerd, en wanneer er aanwijzingen van aanzienlijke schade, scheur- of roestvorming worden gevonden, moeten er herstelmaatregelen worden uitgevoerd.
  7. De constructie van de wagens moet bij de normale onderhoudsbeurten worden gecontroleerd, en wanneer er aanwijzingen van aanzienlijke schade, scheur- of roestvorming worden gevonden, moeten er herstelmaatregelen worden genomen.