Betekenis van:
schoof

schoof
Zelfstandig naamwoord
  • een bijeengebundelde hoeveelheid aren
"De schoven staan op het veld te drogen."
schoof (de ~ | meervoud schoven)
Zelfstandig naamwoord
  • bundel korenhalmen
"een schoof koren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

schoof (de ~ | meervoud schoven)
Zelfstandig naamwoord
  • berg hooi; berg hooi; berg hooi; bundel korenhalmen
"een schoof koren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

schoof
Zelfstandig naamwoord
  • een wiskundige structuur die aan de open verzamelingen van een topologische ruimte bepaalde algebraïsche structuren koppelt, bijvoorbeeld abelse groepen, ringen of modulen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. In het Comité van de Regio’s is een zetel van een lid vrijgekomen door het aftreden van de heer Nico SCHOOF, is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen door het aftreden van de heer Lodewijk ASSCHER en komt een andere zetel van plaatsvervanger vrij ingevolge de benoeming, bij dit besluit, van de heer Bas VERKERK tot lid,