Betekenis van:
schraal

schraal
Bijvoeglijk naamwoord
  • armzalig, minimaal
"Door de droogte was er maar een schrale oogst."
schraal
Bijvoeglijk naamwoord
  • onaangenaam uitdrogend
"Hij zocht beschutting van de schrale wind."
schraal
Bijvoeglijk naamwoord
  • uitgedroogd, geïrriteerd
"Zij smeerde wat balsem op de schrale plekken op haar handen."
schraal
Bijvoeglijk naamwoord
  • koud en winderig; ruw
"schrale huid/handen/lippen"

Synoniemen

Hyperoniemen

schraal
Bijvoeglijk naamwoord
  • te klein, te weinig, onvoldoende; mager; weinig; slecht; schraal
"een schrale troost"
"schraal bier"

Synoniemen

Hyperoniemen

schraal
Bijvoeglijk naamwoord
  • uitgedroogd; guur
"schraal weer"
"een schrale wind"

Synoniemen

schraal
Bijvoeglijk naamwoord
  • weinig of geen vruchten voortbrengend
"schrale grond"

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. 6510 Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
  2. Laaggelegen schraal hooiland (met Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
  3. Laaggelegen schraal hooiland (met Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)