Betekenis van:
smaak

smaak (de ~ | meervoud smaken)
Zelfstandig naamwoord
  • persoonlijke voorkeur
"in de smaak vallen"
"naar [mijn] smaak"

Hyperoniemen

smaak (de ~ | meervoud smaken)
Zelfstandig naamwoord
  • gewaarwording in de mond, opgewekt door het proeven van iets
"daar zit geen smaak of kraak aan"
"een [rare/zure/bittere] smaak nalaten"

Hyperoniemen

Hyponiemen

smaak (de ~ | meervoud smaken)
Zelfstandig naamwoord
  • gevoel voor schoonheid
"over smaak valt niet te twisten"
"iets met smaak inrichten"

Hyperoniemen

smaak (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het zintuig waarmee wij proeven
"iets naar smaak toevoegen"
"met smaak eten"

Synoniemen

Hyperoniemen

smaak
Zelfstandig naamwoord
  • zintuig waarmee men mee proeft
smaak
Zelfstandig naamwoord
  • gewaarwording bij het proeven van eten en drank
smaak
Zelfstandig naamwoord
  • bepaalde subjectieve voorkeur

Voorbeeldzinnen

  1. De soep smaak naar look.
  2. Ge valt in mijn smaak.
  3. Azijn heeft een scherpe smaak.
  4. Mary heeft geen dure smaak.
  5. Ik hou van de smaak van watermeloen.
  6. De citroen heeft een eigen smaak.
  7. Over smaak valt niet te twisten.
  8. Ik hou van de smaak van watermeloen.
  9. De koffie heeft een bittere smaak.
  10. Denk je dat een beetje zout de smaak zou verbeteren?
  11. Ik hou niet van de smaak van tomaten.
  12. Ik heb de meest eenvoudige smaak. Ik ben altijd tevreden met het beste.
  13. "U heeft een dure smaak!" riep de verkoopster uit. "Weet u zeker dat u niet eerst onze goedkopere varianten wilt doorkijken?"
  14. Smaak
  15. vreemde smaak