Betekenis van:
verven

verven
Werkwoord
  • met verf kleuren; met verf bestrijken; met lak bestrijken
"de kozijnen verven"
"de deur groen verven"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

verven
Werkwoord
  • met verf bestrijken
verf (de ~ | meervoud verven)
Zelfstandig naamwoord
  • dikke substantie om zaken te kleuren
"het interieur heeft een opknapbeurt ondergaan en het geheel kreeg een nieuw verfje"
"de verf dik opbrengen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Tom heeft deze zomer zijn huis laten verven.
  2. Verven en vernissen
  3. Verven van vezels
  4. Verven van garens van zijde
  5. Plantaardige derivaten voor het verven
  6. Verven van kunstmatige filamentgarens (excl. naaigarens)
  7. Verven van lussenweefsel (excl. getuft textiel)
  8. Verven van garens van katoen (excl. naaigarens)
  9. Verven van synthetische filamentgarens (excl. naaigarens)
  10. als weekmaker in verven, coatings of hechtmiddelen;
  11. Voorbehandeling of verven van vezels of textiel
  12. Verven van weefsels van kunstmatige filamentgarens en stapelvezels
  13. Verven van garens van synthetische stapelvezels (excl. naaigarens)
  14. Borstels, kwasten en penselen voor het schilderen, verven, behangen, enz.
  15. Chemisch reinigen, wassen, strijken en verven van kleding