Betekenis van:
zus

zus
Zelfstandig naamwoord
  • een ander kind van dezelfde ouders van het vrouwelijk geslacht
"Ik heb twee zussen en een broer."
zus (de ~ | meervoud zussen)
Zelfstandig naamwoord
  • vrouw met dezelfde ouders; vrouw met dezelfde ouders

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Mijn zus is mooi.
  2. Pedro heeft geen zus.
  3. Ze is mijn zus.
  4. Ik heb één zus.
  5. Mijn zus is heel intelligent.
  6. Scott's zus maakt graag sashimi.
  7. Ze moest haar zus verzorgen.
  8. Mijn zus houdt van snoep.
  9. Mijn zus is studente geworden.
  10. Zij is mijn oudere zus.
  11. Mijn zus heeft een baan.
  12. Mijn zus speelt met een pop.
  13. Mijn zus werkt als lerares Engels.
  14. Mijn zus heeft een leuke piano.
  15. Mary is de zus van Tom.