Vertaling van gehen

Inhoud:

Duits
Nederlands
gehen, möglich sein {ww.}
mogelijk zijn
gehen, laufen, marschieren, treten {ww.}
lopen 
marcheren

wir gehen
sie gehen

wij lopen
zij lopen
» meer vervoegingen van lopen

Das Baby kann laufen.
De baby kan lopen.
Er kann nicht mehr laufen.
Hij kan niet meer lopen.
gehen {ww.}
gaan 
lopen 
zich begeven
verlopen
van stapel lopen

wir gehen
sie gehen

wij gaan
zij gaan
» meer vervoegingen van gaan

Können Sie gehen?
Kan je lopen?
Lies nicht im Gehen.
Niet lezen tijdens het lopen.
funktionieren, arbeiten, laufen, in Gang sein, in Betrieb sein, in Ordnung sein, gehen, fungieren, tätig sein {ww.}
werken 
het doen
in zijn werk gaan
functioneren 

wir gehen
sie gehen

wij werken
zij werken
» meer vervoegingen van werken

Ich konnte nicht arbeiten gehen, weil ich krank war.
Ik kon niet gaan werken want ik was ziek.
Der Plan wird funktionieren.
Het plan zal werken.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Ich muss schlafen gehen.

Ik moet gaan slapen.

Wann gehen Sie los?

Wanneer vertrekt ge?

Wohin willst du gehen?

Waar wilt ge naartoe?

Wir gehen ins Kino.

We gaan naar de bioscoop.

Sollen wir schwimmen gehen?

Zullen we gaan zwemmen?

Lass mich allein gehen.

Laat me alleen gaan.

Das wird nicht gehen.

Dat zal niet werken.

Können Sie gehen?

Kan je lopen?

Träume gehen in Erfüllung.

Dromen komen uit.

Muss ich nun gehen?

Moet ik nu gaan?

Kann ich jetzt gehen?

Mag ik nu gaan?

Muss ich sofort gehen?

Moet ik onmiddellijk gaan?

Sie sollten besser gehen.

Het is beter als je weggaat.

Lass mich gehen!

Laat me los!

Sie wollen gerade gehen.

Ze staan op het punt weg te gaan.