Vertaling van clean

Inhoud:

Engels
Nederlands
to clean, to cleanse, to make clean, to purge, to launder, to purify {ww.}
schoonmaken
vegen 
zuiveren
reinigen 
louteren

I clean
you clean
we clean

ik maak schoon
jij maakt schoon
wij maken schoon
» meer vervoegingen van schoonmaken

A new broom sweeps clean.
Nieuwe bezems vegen schoon.
I had my brother clean the room.
Ik liet mijn broer de kamer schoonmaken.
clean, pure, untainted {bn.}
helder 
louter
schoon 
proper
puur
rein
zindelijk
zuiver
to clean, to make clean {ww.}
kuisen
schoonmaken
afnemen
doen
reinigen

I clean
you clean
we clean

ik kuis
jij kuist
wij kuisen
» meer vervoegingen van kuisen

Let's clean our room.
Laten we onze kamer kuisen.
I must clean the bathroom right away.
Ik moet onmiddellijk de badkamer kuisen.
to clean {ww.}
schoonhouden

I clean
you clean
we clean

ik houd schoon
jij houdt schoon
wij houden schoon
» meer vervoegingen van schoonhouden

to clean, to make clean {ww.}
schoonspoelen

I clean
you clean
we clean

ik spoel schoon
jij spoelt schoon
wij spoelen schoon
» meer vervoegingen van schoonspoelen

to clean, to scavenge {ww.}
grommen

I clean
you clean
we clean

ik grom
jij gromt
wij grommen
» meer vervoegingen van grommen

to clean, to make clean {ww.}
opruimen
wegruimen

I clean
you clean
we clean

ik ruim op
jij ruimt op
wij ruimen op
» meer vervoegingen van opruimen

You have to clean your room.
Je moet je kamer opruimen.
to clean {ww.}
wrijven
poetsen

I clean
you clean
we clean

ik wrijf
jij wrijft
wij wrijven
» meer vervoegingen van wrijven

clean {bn.}
hygiënisch
proper
rein
schoon
helder
fris
zindelijk
zuiver
clean, sporting, sportsmanlike, sporty {bn.}
fair
sportief
clean {bn.}
afgekickt
clean
straight
clean, uninfected {bn.}
onbesmet
clean, neat {bn.}
proper


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Clean

Schoon

Let's clean our room.

Laten we onze kamer kuisen.

Please clean those dishes.

Ruim a.u.b. dat vaatwerk daar op.

Her puppy is clean.

Haar puppy is schoon.

Keep your nose clean.

Blijf uit de problemen.

John's hand is clean.

De hand van Jan is rein.

He put on clean trousers.

Hij deed een propere broek aan.

I washed my shirt clean.

Ik heb mijn overhemd gewassen.

A new broom sweeps clean.

Nieuwe bezems vegen schoon.

Will you help me clean the room?

Help je me even de kamer schoon te maken?

I must clean the bathroom right away.

Ik moet onmiddellijk de badkamer kuisen.

You have to clean your room.

Je moet je kamer opruimen.

I helped my mother clean the kitchen.

Ik heb mijn moeder de keuken helpen kuisen.

I had my brother clean the room.

Ik liet mijn broer de kamer schoonmaken.

She promised me that she would clean my room.

Ze beloofde me dat ze mijn kamer op zou ruimen.


Gerelateerd aan clean

cleanse - make clean - purge - launder - purify - pure - untainted - scavenge - sporting - sportsmanlike - sporty - uninfected - neatremove - conserve - wash out - call - arrange - clean - fit - unambiguous