Vertaling van filled

Inhoud:

Engels
Nederlands
filled, stuffed {bn.}
gefarceerd
gevuld
filled {bn.}
vervuld
vol
to fill, to occupy, to take up {ww.}
in beslag nemen
beslaan 

I filled
you filled
he/she/it filled

ik besloeg
jij besloeg
hij/zij/het besloeg
» meer vervoegingen van beslaan

to fill, to fill in, to fill up, to imbue, to permeate {ww.}
volmaken
volschenken
stoppen 
spekken
invullen
vullen 
dempen

I filled
you filled
he/she/it filled

ik volmaakte
jij volmaakte
hij/zij/het volmaakte
» meer vervoegingen van volmaken

to become full, to fill, to imbue {ww.}
volschieten
vollopen

I filled
you filled
he/she/it filled

ik schoot vol
jij schoot vol
hij/zij/het schoot vol
» meer vervoegingen van volschieten

to fill, to stop {ww.}
vullen 
plomberen

I filled
you filled
he/she/it filled

ik vulde
jij vulde
hij/zij/het vulde
» meer vervoegingen van vullen

to block, to clog, to stop up, to choke, to congest, to fill, to plug, to stuff, to tamp, to stop, to stopper {ww.}
stoppen 
volstoppen
verstoppen
toestoppen
dichtmaken
dichten

I filled
you filled
he/she/it filled

ik stopte
jij stopte
hij/zij/het stopte
» meer vervoegingen van stoppen

You should stop drinking.
Je moet stoppen met drinken.
I couldn't stop Tom.
Ik kon Tom niet stoppen.
to occupy, to take, to engage, to fill, to hold, to involve {ww.}
in beslag nemen
bezig houden
beslaan 
bezetten 
bekleden 

I filled
you filled
he/she/it filled

ik besloeg
jij besloeg
hij/zij/het besloeg
» meer vervoegingen van beslaan



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

His eyes filled with tears.

Haar ogen vulden zich met tranen.

Her eyes filled with tears.

Haar ogen vulden zich met tranen.

He filled the glass with wine.

Hij vulde het glas met wijn.

The smell of roses filled the room.

De geur van rozen vulde de kamer.

A smell of lilies filled the room.

De geur van lelies vulde de kamer.

She filled the glass with wine.

Ze vulde het glas met wijn.

This box is filled with apples.

Deze doos is gevuld met appels.


Gerelateerd aan filled

stuffed - fill - occupy - take up - fill in - fill up - imbue - permeate - become full - stop - block - clog - stop up - choke - congest