Vertaling van season

Inhoud:

Engels
Nederlands
season {zn.}
seizoen 
jaargetijde 
jaargetij [o]
Summer is the season I like best.
De zomer is mijn favoriete seizoen.
This is the season to pick fresh tea.
Dit is het seizoen voor verse thee.
to flavour, to season {ww.}
op smaak brengen
kruiden
season, time of year {zn.}
seizoen [o] (het ~)
jaargetij
jaargetijde [o] (het ~)
season, time of year {zn.}
vakantieseizoen [o] (het ~)
vakantieperiode [m] (de ~)
season {zn.}
campagne
to harden, to temper, to season, to steel, to toughen {ww.}
harden
temperen
stalen
At night, I put my bell pepper plants at the open window, so they can harden off a bit before I plant them outside, cause now they still have such thin stems.
's Nachts zet ik mijn paprikaplantjes bij het open raam, zodat ze een beetje kunnen harden voor ik ze buiten poot, want ze hebben nu nog zulke dunne steeltjes.
to spice, to flavour, to season {ww.}
kruiden
season {zn.}
seizoen [o] (het ~)
season, time of year {zn.}
paartijd [m] (de ~)
bronsttijd [m] (de ~)
to mollify, to season, to temper {ww.}
adouceren
temperen
to mollify, to season, to temper {ww.}
dilateren
to flavor, to flavour, to season {ww.}
kruiden
aromatiseren


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

The rainy season begins in June.

Het regenseizoen begint in Juni.

Summer is the season I like best.

De zomer is mijn favoriete seizoen.

This is the season to pick fresh tea.

Dit is het seizoen voor verse thee.

Winter is the most favorite season of mine.

De winter is mijn lievelingsseizoen.

Dear passengers! If you get on a means of transport and don’t have a season ticket, punch a one-time ticket without waiting for the next station.

Geachte passagiers! Indien u het vervoermiddel betreedt zonder in het bezit te zijn van een geldig abonnement, stempel dan uw plaatsbewijs af vóór de volgende halte.


Gerelateerd aan season

flavour - time of year - harden - temper - steel - toughen - spice - mollify - flavorperiod - bring down - broaden - add