Vertaling van tuvo
él/ella tuvo
hij/zij/het had
» meer vervoegingen van hebben
vasthouden
bijhouden
él/ella tuvo
hij/zij/het hield
» meer vervoegingen van houden
Voorbeelden in zinsverband
Él tuvo un accidente.
Hij had een verkeersongeval.
Pero él tuvo suerte.
Maar hij heeft geluk gehad.
Mayuko tuvo un sueño extraño.
Majoeko heeft vreemd gedroomd.
La reunión tuvo lugar ayer.
De ontmoeting had gisteren plaats.
Tom tuvo un grave accidente.
Tom heeft een ernstig ongeluk gehad.
Me tuvo una hora esperando.
Hij heeft mij een uur laten wachten.
Tom tuvo tres matrimonios fallidos.
Tom had drie mislukte huwelijken.
Ella no tuvo ningún hermano.
Ze had geen broer.
Mayuko tuvo un sueño extraño.
Majoeko heeft vreemd gedroomd.
Tom tuvo que tomar una difícil decisión.
Tom moest een moeilijke keuze maken.
El remedio tuvo un efecto inmediato.
Het medicament had een onmiddellijk effect.
El señor Wood no tuvo hijos.
Mijnheer Wood had geen zonen.
Ella tuvo que cuidar de su hermana.
Ze moest haar zus verzorgen.
Su nuevo libro tuvo una recepción favorable.
Zijn nieuwe boek werd goed ontvangen.
Él tuvo un extraño sueño anoche.
Hij had vannacht een vreemde droom.