Vertaling van localité

Inhoud:

Frans
Nederlands
localité [v] (la ~), village [m] (le ~) {zn.}
dorp [o]
plaats  [v]
Il habite dans un village.
Hij woont in een dorp.
Au village, tout le monde le connaissait.
Iedereen in het dorp kende hem.
localité [v] (la ~), domicile [m] (le ~) {zn.}
woonplaats
localité [v] (la ~) {zn.}
stadje [o]
plaats  [v]
stad  [v]
endroit [m] (l' ~), lieu [m] (le ~), localité [v] (la ~), place [v] (la ~) {zn.}
plaats  [v]
zetel [m]
ruimte
oord
lokaliteit [v]
Il s'y rendit en lieu et place de son père.
Hij ging naar daar in plaats van zijn vader.
L'époque médiévale fit place à la Renaissance.
De middeleeuwen maakten plaats voor de renaissance.


Gerelateerd aan localité

village - domicile - endroit - lieu - place