Vertaling van gaan

Inhoud:

Nederlands
Deens
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
køre
fare
Laten we naar het meer rijden.
Lad os køre hen til søen!
gaan, kleppen, klinken, overgaan, slaan {ww.}
lyde
gaan, lopen, van stapel lopen, verlopen, zich begeven {ww.}
Mag ik naar huis gaan?
Må jeg hjem?
Je moet vroeg naar huis gaan.
Du bør tidlig hjem.
gaan [o], gang [m], loop [m], verloop {zn.}
forløb [o]


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Deens

Mag ik naar huis gaan?

Må jeg gå hjem?

We gaan naar de bioscoop.

Vi går i biografen.

Laten we met de bus gaan.

Lad os tage bussen.

Je moet vroeg naar huis gaan.

Du bør gå tidlig hjem.

Ik heb besloten niet naar Europa te gaan.

Jeg besluttede, ikke at tage til Europa.

Wat denk je, wat zou ze gaan doen?

Hvad tror du, hun vil gøre?

Ik wilde net mijn e-mail gaan controleren.

Jeg ville bare tjekke min e-mail.

Het is te vroeg om naar bed te gaan.

Det er for tidligt at gå i seng.

Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.

Når man begynder at ligne sit pasbillede, burde man tage på ferie.


Gerelateerd aan gaan

karren - rijden - varen - kleppen - klinken - overgaan - slaan - lopen - van stapel lopen - verlopen - zich begeven - gang - loop - verloop