Vertaling van los
Inhoud:
Nederlands
Deens
los {bn.}
løs
los, onbelemmerd, onbezet, open, vlot, vrij, vrijgesteld {bn.}
fri
afgezonderd, afzonderlijk, bijzonder, los, apart, separaat, los van elkaar {bn.}
særskilt
beweegbaar, los, mobiel, roerend {bn.}
bevægelig
loslaten, lossen, tappen, uitlaten, vieren, weglaten {ww.}
udelade