Vertaling van loslaten

Inhoud:

Nederlands
Deens
loslaten, lossen, tappen, uitlaten, vieren, weglaten {ww.}
udelade
laten, laten begaan, laten schieten, loslaten, toelaten {ww.}
løslade
afhelpen, bevrijden, loslaten, verlossen, vrijlaten, vrijmaken {ww.}
frigive