Vertaling van één keer
Inhoud:
Nederlands
Deens
eenmaal, eens, één keer {bw.}
en gang
engang
engang
draaien, keren, omdraaien, ronddraaien, wenden, wentelen, zwenken {ww.}
vende
aanhouden, keren, stilleggen, stilzetten, stoppen, stuiten {ww.}
stoppe
betalen, dokken, storten, uitbetalen, uitkeren, voldoen {ww.}
betale
Laat mij voor het eten betalen.
Lad mig betale for middagen.