Vertaling van leden

Inhoud:

Nederlands
Engels
aanhang [m], leden {zn.}
circle 
number 
supporters
party 
following 
disciples
adherents
doorstaan, lijden, ondergaan, uitstaan, velen, verdragen {ww.}
to suffer 
to bear 
to ail
to sustain 
to put up with
to endure
to abide 

wij leden
jullie leden
zij leden

we suffered
you suffered
they suffered
» meer vervoegingen van to suffer

Ik kan de pijn niet meer uitstaan.
I cannot bear the pain any more.
De mens is voorbestemd tot lijden.
Man is destined to suffer.
geleding [v], gewricht, knoop [m], lid (mv. leden), gelid {zn.}
joint 
articulation 
associé [m], lid (mv. leden), vennoot {zn.}
partner 
associate 
lid (mv. leden), term {zn.}
term 
jongeheer [m], leuter [m], lul [m], pik [v], snikkel [m], lid (mv. leden), piemel, plasser, penis {zn.}
cock 
prick
pecker
dick 
willy
member 
lid (mv. leden), lidmaat {zn.}
limb 
member 
aanhanger [m], lid (mv. leden), partijganger, partijlid {zn.}
member 
supporter 
aanhanger [m], lid (mv. leden), lidmaat {zn.}
member 
supporter 
acolyte 
adherent 
lijden {ww.}
to suffer
to endure

wij leden
jullie leden
zij leden

we suffered
you suffered
they suffered
» meer vervoegingen van to suffer

Het is het lot van de mens om te lijden.
It is man's destiny to suffer.
Mensen die regelmatig in de open lucht werken, lijden niet aan slapeloosheid.
People who regularly work in the open air do not suffer from sleeplessness.
hebben, lijden {ww.}
to have

wij leden
jullie leden
zij leden

we had
you had
they had
» meer vervoegingen van to have

Boerderijen hebben schuren.
Farmhouses have barns.
We hebben dertien knuppels.
We have thirteen clubs.
lijden, afzien {ww.}
to suffer

wij leden
jullie leden
zij leden

we suffered
you suffered
they suffered
» meer vervoegingen van to suffer

geleding [v] (de ~), lid (mv. leden), gewricht [o] (het ~) {zn.}
articulatio
articulation
joint
deksel [o] (de/het ~), lid [o] (het ~) {zn.}
lid
Help me alsjeblieft met dit deksel eraf te krijgen.
Please help me take this lid off.
lid [m] (het ~) {zn.}
member
fellow member
Elk lid van de club was aanwezig.
Every member of the club was present.
Ik ben lid van het basketbalteam.
I am a member of the basketball team.
penis [m] (de ~), fluit [m] (de ~), geslachtsdeel [o] (het ~), joystick, leuter, lul [m] (de ~), piel [m] (de ~), piemel [m] (de ~), pik [m] (de ~), pisser, plasser [m] (de ~), potlood, sannie, tamp, tampeloeres, lid [o] (het ~), jongeheer [m] (de ~), zwengel [m] (de ~), snikkel [m] (de ~) {zn.}
member
penis
phallus
De penis ging in de vagina.
The penis entered the vagina.
De penis is één van de mannelijke geslachtsorganen.
The penis is one of the male reproductive organs.
lichaamsdeel [o] (het ~), lid [o] (het ~) {zn.}
body part
lid (mv. leden) {zn.}
article
clause

Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

De club heeft dertig leden.

The club has thirty members.

Wanneer registreerden ze de namen van de leden?

When did they register the names of the members?

Ik wil dat de jonge leden actiever zijn.

I want the young members to be more active.