Vertaling van pas

Inhoud:

Nederlands
Engels
pas [m], paspoort [o] {zn.}
passport 
Ik ben mijn paspoort kwijt!
I lost my passport!
Ik ben mijn paspoort kwijt!
I've lost my passport!
pas, schrede, stap, tred, voetstap {zn.}
step 
pace
footstep
stride
Zijn pas versnelde.
His pace quickened.
Nog één stap en je bent dood.
One more step, and you'll be a dead man.
alleen, enkel, maar, pas, slechts, uitsluitend {bw.}
exclusively
just 
only 
merely 
simply 
solely 
but 
bergpas [m], pas {zn.}
pass 
juist, net, pas, straks, zojuist, zoëven, daarnet, daarstraks, zonet {bw.}
just 
just now
newly 
passen {ww.}
to fit 

ik pas

Deze schoenen passen niet.
These shoes don't fit my feet.
Ze passen perfect bij elkaar.
They fit each other so perfectly.
passen, passen in {ww.}
to fit in
in overeenstemming zijn, passen {ww.}
to fit 
to correspond
to fit in
to conform 

ik pas

Deze brillen passen me niet goed, ze zijn te groot.
These glasses do not fit me well. They are too large.
gelegen komen, passen, schikken, uitkomen, voegen, betamen {ww.}
to fit 
to suit 
to comply 
to be suitable
to be appropriate

ik pas

Je schoenen passen niet bij dat pak.
Your shoes do not go with the suit.
Die schoenen passen niet met het pak.
Those shoes do not go with the suit.
passen {ww.}
to fit 

ik pas

passen, aanpassen {ww.}
to try on

ik pas

betamen, horen, behoren, passen, voegen {ww.}
to befit
to be fitting

ik pas

I befit
» meer vervoegingen van to befit

bijeenpassen, harmoniëren, samenklinken, passen {ww.}
to fit together
to harmonize 
to accord
to match 
to get along

ik pas

I harmonize
» meer vervoegingen van to harmonize

beproeven, passen, aanpassen, proberen, toetsen, uitproberen {ww.}
to attempt 
to test 
to try 
to pilot
to prove 
to sample
to assay

ik pas

I attempt
» meer vervoegingen van to attempt

passen, aanpassen {ww.}
to try on

ik pas



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Zijn pas versnelde.

His pace quickened.

Dat vliegtuig is pas groot!

How huge that airship is!

Pas vooral op voor zakkenrollers.

Above all, beware of pickpockets.

Pas op dat ge niet valt!

Be careful not to fall.

Hij kwam pas toen ik belde.

It was not until I called that he came.

Pas op de kinderen deze namiddag.

Look after the children this afternoon.

Pas op voor dieven in deze omgeving.

Watch out for thieves around here.

We hebben uw brief gisteren pas ontvangen.

We did not get your letter until yesterday.

Pas op. Dat mes is scherp.

Mind yourself. That knife is sharp.

Heb je hem pas leren kennen?

Did you just get to know him?

Pas in het vervolg beter op je geld.

In future, be more careful with your money.

Dit boek zal je goed van pas komen.

This book will be of great use to you.

Toen de grote aardbeving gebeurde, was ik pas tien jaar.

When the big earthquake occurred, I was just ten.

Pas toen Chikako bij me wegging realizeerde ik mij hoeveel ik van haar hield.

It was not until Chikako left me that I realized how much I loved her.

Geloof hen die waarheid zoeken, pas op voor wie haar vinden.

Believe those who seek truth, beware those who find it.


Gerelateerd aan pas

paspoort - schrede - stap - tred - voetstap - alleen - enkel - maar - slechts - uitsluitend - bergpas - juist - net - straks - zojuist